
PARAMARIBO, 8 oktober 2025 — Oud-president Chan Santokhi heeft in zijn eerste grote interview sinds zijn aftreden uitgelegd waarom zijn regering Suriname in 2021 onder toezicht van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) plaatste. Volgens hem was dat “de enige overgebleven optie” om een faillissement te voorkomen.
Maar terwijl hij spreekt over hervorming en ademruimte, vraagt de bevolking zich vijf jaar later af wie er precies zuurstof kreeg — het land, of de leningen.
“Er was geen andere weg,” zegt Santokhi stellig. “De schuldeisers van de Oppenheimer-obligaties eisten dat het IMF betrokken werd, anders was het ‘no go’. Suriname was bankroet.”
De voormalige president beschreef hoe Suriname met een schuldenlast van meer dan 150 procent van het BBP geen geloofwaardigheid meer had op de internationale markten.
De Oppenheimer-leningen — destijds bijna 900 miljoen dollar, waarvan 550 miljoen in één keer na 2026 betaald moest worden — dreigden het land te verpletteren.
Volgens Santokhi werd het IMF binnengehaald om vertrouwen te wekken bij investeerders en crediteuren, niet uit ideologie maar uit noodzaak.
“De IMF-betrokkenheid was de garantie dat schuldeisers hun geld ooit terug zouden krijgen,” zegt hij. “Zonder hen was er geen herstructurering.”
De uiteindelijke schulddeal leverde zogenaamd verlichting op: lagere rente, langere looptijd, en de oprichting van een Value Recovery Instrument (VRI) waarin een deel van toekomstige olie-inkomsten zou worden gestort. “We moesten nu 350 miljoen minder betalen,” aldus Santokhi.
Maar critici noemen het een klassiek IMF-model: de rekening uitstellen, niet oplossen.
Waar Santokhi spreekt over hervorming, herinnert de gemiddelde burger zich prijsstijgingen, koersval en sociale onrust.
De oud-president geeft toe dat de communicatie “een dikke minpunt” was. “Als we beter hadden uitgelegd wat de hervorming betekende, had het volk het beter begrepen,” zegt hij.
Dat inzicht komt laat. Tijdens zijn regeerperiode zagen duizenden Surinamers hun koopkracht halveren, terwijl IMF-voorwaarden tot belastingverhogingen en subsidie-afbouw leidden.
“Ademruimte”, noemt Santokhi het. Voor velen voelde het meer als verstikking met beleid.
Het gesprek raakt ook aan het thema dat zijn presidentschap bleef achtervolgen: nepotisme.
De tijdelijke benoeming van zijn partner Melissa Santokhi bij Staatsolie verdedigt hij als “beschermende maatregel”. Toch erkent hij dat het “achteraf beter anders had gekund.”
Een zeldzaam moment van zelfreflectie — maar te laat om het wantrouwen weg te nemen dat toen groeide, zelfs binnen de coalitie.
Ironisch genoeg klinkt Santokhi’s verdediging sterk op papier: IMF-druk, schuldencrisis, internationale isolatie.
Maar de praktijk van 2025 toont dat de hervorming niet duurzaam was. De staatsschuld blijft rond de 90 procent van het BBP, inflatie is hoog, en de overheid worstelt opnieuw met begrotingsgaten.
Zijn opvolger, president Jennifer Simons, heeft inmiddels eigen IMF-onderhandelingen lopen over voortzetting van het programma.
Kortom: de hervorming die Suriname onafhankelijk moest maken, heeft het juist afhankelijker gemaakt.
Santokhi’s woorden klinken als een poging tot rehabilitatie.
Hij wijst op successen zoals de olie- en gasvondsten die “de ademruimte verduurzamen”, maar vergeet dat de opbrengsten nog jaren weg zijn.
De realiteit blijft dat Suriname na zijn vertrek structureel verzwakt is, en politiek verdeelder dan ooit.
Zijn conclusie: “Er was geen andere weg.”
De conclusie van velen: misschien wel — maar niet één die het volk had moeten betalen met de laatste adem.